Alle Romeinse kleren gingen uit van een eenvoudige tunica of onderkleed. Slaven en arbeiders droegen een goedkope, praktische versie van dit kledingstuk. Een rijk Romeins burger droeg een onderkleed met een korte linnen tunica onder een land gewaad, de toga. De dames in zijn familie droegen een onderkleed met een lang, hoog getailleerd overkleed, de stola. Soms droegen ze hier een omslagdoek, de palla, over, die ze over hun schouders of hoofd drapeerden.

Geluksmedaillon

Elk Romeins kind kreeg een medaillon bij zijn geboorte. Hij of Zij droeg deze bulla altijd om de hals. Binnenin zat er een geluksamulet of talisman. Het kind droeg de medaillon tot het groot was. Voor meisjes was dit tot ze trouwden.

Mooie stofjes

Vrouwen hielden van verschillende kleuren en stijlen en gingen mee met de nieuwe stoffen die zich aanboden: van wol tot linnen of katoen, en later zelfs kostbaar, ingevoerd zijde. De wollen toga’s van de man waren veelal te dik en te lomp om comfortabel te zitten. Na ongeveer 100 n.Chr. werden ze kleiner en lichter.

De purperen streep

De kleding gaf de maatschappelijke rang aan van de persoon in kwestie. Elke vrijgeboren Romeinse burger mocht een eenvoudige witte toga dragen, al deed hij dat wellicht niet elke dag. Jongens onder de 16 droegen een toga met een purperen streep. Vooraanstaande burgers droegen die ook nog als ze volwassen waren. Een brede purperen streep was voorbehouden voor senatoren.